Inleiding
Recent is het besluit zorgvrijstelling gepubliceerd, in december 2018. De hoop dat dit besluit duidelijkheid zou geven voor de eventuele vennootschapsbelastingplicht voor jeugdzorginstellingen, is helaas niet (volledig) uitgekomen.
Decentralisatie van overheidstaken naar gemeenten
Sinds 2015 zijn gemeenten zijn sinds verantwoordelijk voor jeugdzorg, werk en inkomen en zorg aan langdurig zieken en ouderen. Een deel van deze taken hebben de gemeenten overgenomen van de Rijksoverheid, de decentralisatie. De vraag of een vennootschapsbelastingplicht geldt voor jeugdzorginstellingen is mede het gevolg van deze transitie van de jeugdzorg en de daarmee verband houdende gewijzigde bekostiging.
Bekostiging op basis van contract in plaats van subsidie
De wijzigingen in de bekostigingssystematiek, van subsidie naar contractbasis, hebben geleid tot onduidelijkheid over de vennootschapsbelastingpositie. De meeste jeugdzorginstellingen waren niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting (vpb) vanwege het zogenoemde subsidiebesluit. In het kort kwam het erop neer dat bij stichtingen jeugdzorg geen sprake was van een zogenoemde winststreven (fiscale onderneming), waardoor zij niet vennootschapsbelastingplichtig waren. Vanaf 2015 wordt de jeugdzorg echter niet meer gesubsidieerd, maar vindt de bekostiging plaats op basis van een contract. Met als gevolg dat het subsidiebesluit in veel gevallen niet langer toepasbaar is. Het gevolg daarvan weer is dat er eerder sprake zal zijn van een te belasten fiscale onderneming.
In geval van een fiscale onderneming en belastingheffing, kon een jeugdzorginstelling, onder bepaalde voorwaarden, eventueel nog gebruik maken van de zorgvrijstelling in de vpb. Eén van de voorwaarden is dat er sprake moet zijn van 90% of meer kwalificerende zorgactiviteiten. Daarnaast schrijft de winstbestemmingseis voor dat als een zorginstelling winst behaalt, deze winst zowel statutair als feitelijk uitsluitend kan worden aangewend ten bate van het algemeen maatschappelijk belang. Het doel hiervan is te waarborgen dat de onder de zorgvrijstelling vrijgestelde winsten niet kunnen worden aangewend anders dan ten bate van de vrijgestelde zorgsfeer of een algemeen maatschappelijk belang.
En nu?
Op dit moment is het niet duidelijk of jeugdhulp en jeugdzorgactiviteiten gekwalificeerd worden als zorgactiviteiten in de zin van de vpb. De reikwijdte van het begrip “genezen, verplegen of verzorgen”, speelt hierbij een belangrijke rol. Het schijnt dat het Ministerie van Financiën bang is voor een (te?) ruim toepassingsbereik, omdat Nederland dan het risico zou lopen door de Europese Unie te worden aangesproken op het verstrekken van ongeoorloofde staatssteun.
Er is overleg geweest op ministerieel niveau over deze kwestie waarbij afgesproken is dat er onderzocht wordt of een nieuwe vrijstelling geïntroduceerd kan worden die voorgelegd zal worden aan Brussel in verband met de eventuele staatssteunaspecten. Totdat hierover meer duidelijkheid bestaat, is met de Belastingdienst afgestemd dat geen nieuwe aanslagen zullen worden opgelegd.
In de tussentijd stelt de Belastingdienst echter vaker dan voorheen de vennootschapsbelastingpositie van jeugdzorginstellingen ter discussie. Er zijn inspecteurs die aanslagen vanaf het boekjaar 2015 hebben opgelegd om binnen de wettelijke termijnen voor het opleggen van een aanslag te blijven, voor het geval dat de instelling niet zal voldoen aan de kaders die nog worden uitgewerkt…