Accountants signaleren bij hun controle steeds vaker tekortkomingen bij de uitvoering van de identificatieplicht bij bijstandsverlening. Dit als gevolg van niet voldoende of niet geschikte controle-informatie. In het kader van de rechtmatigheidscontroles bij de Tozo-regeling over 2020 kwam dit probleem met name aan de orde.
Uit de uitkeringsdossiers blijkt namelijk niet altijd dat de vaststelling van de identiteit van de belanghebbende en eventuele partner op een juiste wijze heeft plaatsgevonden. Dat wil zeggen: bewijs van een juiste vaststelling van de identiteit ontbreekt. Of is naar het oordeel van de accountant te summier (bijvoorbeeld alleen aard en nummer van het identiteitsbewijs).
De wijze waarop de gemeente de identiteit van een bijstandsaanvrager moet vaststellen is dwingend voorgeschreven in de Participatiewet. De gemeente is verplicht de identiteit van de bijstandsaanvrager vast te stellen aan de hand van een officieel, geldig identiteitsbewijs. Het betreft een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op de identificatieplicht. Uit dit laatste volgt dat DigiD geen identiteitsbewijs is.
Echter stelt de wet geen eisen aan de wijze waarop de vaststelling van de identiteit door de gemeente dient te worden geadministreerd. Zo bestaat er geen verplichting tot het opnemen van een kopie van een identiteitsbewijs in het uitkeringsdossier.
In de praktijk komt het voor dat gemeenten de identiteit vaststellen door middel van DigiD in combinatie met het raadplegen van de BRP of Suwinet. Dit is weliswaar niet in overeenstemming met de letter van de Participatiewet. Feitelijk leidt deze handelwijze tot een vergelijkbare situatie, zoals dit ook tot uitdrukking is gebracht voor de Tozo, in de Nota Verwachtingen Accountantscontrole 2020.
Overigens wordt bij de meeste gemeenten het identiteitsbewijs ter controle wel ingezien. Er wordt volstaan met het noteren van aard en nummer. Een kopie wordt niet gemaakt.
Aan de commissie BBV is de kritische vraag gesteld. Worden tekortkomingen bij de uitvoering van de identificatieplicht bij bijstandsverlening (Participatiewet, w.o. Tozo en Bbz 2004, alsmede IOAW en IOAZ) aangemerkt als een formele onrechtmatigheid? Dit in tegenstelling tot een financiële onrechtmatigheid, waarbij dus een kwantificering van het financieel beslag van de tekortkoming achterwege kan blijven? Er is immers sprake van het (niet) naleven van financiële wetgeving met niet directe financiële gevolgen.
Het antwoord van de commissie BBV is bevestigend: tekortkomingen bij de uitvoering van de identificatieplicht bij de bijstandsverlening zijn aan te merken als een niet financiële onrechtmatigheid. Dat betekent het niet naleven van (financiële) wetgeving zonder (directe) financiële gevolgen. Indien blijkt dat de gemeente überhaupt geen activiteiten heeft ontplooid om de identiteit van de bijstandsaanvrager vast te stellen (dus noch via het identiteitsbewijs, noch via DigiD/BRP/Suwinet), zal er bij de jaarrekening 2021 sprake zijn van een financiële onrechtmatigheid.