Aanleiding
Het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet regelt welke gemeente verantwoordelijk is voor de financiering van de jeugdhulp. De verantwoordelijk gemeente is in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag woont. Als het gezag niet bij de ouders ligt moet het gezagsregister geraadpleegd worden. In dat geval blijkt het vaak moeilijk om te bepalen welke gemeente verantwoordelijk is. Het wordt nog moeilijker indien er sprake is van een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt. Deze nieuwe situatie zorgt ervoor, dat opnieuw met behulp van het stappenplan woonplaatsbeginsel bepaald moet worden welke gemeente verantwoordelijk is. In de praktijk zien we dat er dan administratieve problemen ontstaan, die ervoor zorgen dat de continuïteit van de zorg, of de betaling aan de jeugdhulpverlener in gevaar komt.
Om het proces rondom de bepaling van het woonplaatsbeginsel te vereenvoudigen en de administratieve lasten voor de zorgaanbieder en de gemeente te verminderen wordt een wetswijziging voorbereid.
Wetswijziging
Een wettelijke vereenvoudiging van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet is per 1 januari 2019 voorzien. Voorgestelde wijzigingen:
- BRP-registratie van de jeugdige is leidend bij de bepaling van het woonplaatsbeginsel
- Een uitzondering geldt voor jeugdigen met verblijf, hier is de gemeente waar de jeugdige oorspronkelijk vandaan komt verantwoordelijk
Via de uitvoeringstoets zijn de gevolgen van de voorgestelde wetswijziging voor de uitvoeringspraktijk in beeld gebracht. Er bestaat breed draagvlak bij aanbieders en gemeenten. De impactanalyse geeft inzicht in de gevolgen voor de verschillende partijen. Ook de impact op het verdeelmodel en de juridische gevolgen zijn uitgewerkt. Klik hier voor meer informatie over de uitvoeringstoets woonplaatsbeginsel.
Een bijkomend voordeel is dat de vereenvoudiging van het woonplaatsbeginsel zal leiden tot een prikkel die beoogd wordt door de Jeugdwet; hulp en ondersteuning zo dicht mogelijk bij het netwerk van jeugdigen organiseren en inzetten op preventie. Enkel op die manier heeft de financieel verantwoordelijke gemeente zoveel mogelijk grip op de afschaling van zorg en het bieden van passende ondersteuning.
Tussenliggende periode
Het convenant woonplaatsbeginsel regelt in de tussenliggende periode dat de continuïteit van de zorg en de betaling aan de jeugdhulpaanbieder voorrang krijgen en niet de administratieve regels. Het convenant is alleen bindend voor die gemeenten die het convenant ondertekenen. Als de wettelijke aanpassing in de Jeugdwet ingaat, per 1 januari 2019, houdt de werking van het convenant op.
Hoe verder?
Een ondersteuningsaanpak voor gemeenten wordt in het tweede halfjaar 2017 ontwikkelt. Uiteraard informeren wij u daarover via Gemeentegoed. Heeft u daaraan voorafgaand vragen? Neem dan contact op met EFK via 072-5645740 of via info@efk.nl.